Adaptief onderwijs

 

Sinds een aantal jaren wordt in het onderwijs het begrip 'adaptief onderwijs' gehanteerd. Het betreft een vernieuwingsideaal waarbij scholen (beter) moeten inspelen op verschillen tussen leerlingen.

 

Adaptief onderwijs is oorspronkelijk ‘onderwijs dat is aangepast aan de onderwijsbehoeften van kinderen’. In 1987 liet professor en orthopedagoog Luc Stevens aan de Universiteit Utrecht zich kritisch uit over de vormgeving en het beleid van het speciaal onderwijs. Hierop gaven het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en de Landelijke Vakorganisaties hem, en professor Doornbos van de Universiteit van Amsterdam, de opdracht om onderzoek te doen naar de groei en mogelijkheden binnen het speciaal onderwijs. De publicatie, die uit dit onderzoek voortkwam, werd toen al met algemene instemming ontvangen. Vandaag de dag kan ook de wetenschappelijke elite zich vinden in de resultaten.

Sinds 1994 staat Luc Stevens bekend om zijn bijdragen en onderzoek omtrent het adaptief onderwijs. Bepaalde ideeën heeft hij ontleend aan werken van psycholoog Deci, die vooral bekend is om zijn ideeën over intrinsieke en extrinsieke motivatie.

In 1990 bracht Professor Doornbos in kaart welke mogelijkheden er zijn voor adaptief onderwijs en welke veranderingen nodig waren om adaptief onderwijs te presenteren aan de rest van de wereld. In 1993 werd het begrip ‘adaptief onderwijs’ ‘iets’ anders geformuleerd in de beleidsanalyse WSNS. Adaptief onderwijs werd daarbij omschreven als: (…) om toegesneden onderwijs te geven aan leerlingen die specifieke onderwijskundige behoeften met zich meebrengen. Het begrip ‘adaptief onderwijs’ is hierbij aangepast om te kunnen gebruiken bij het promoten van het WSNS-beleid.

 

Enerzijds is het begrip ‘adaptief onderwijs’ aangepast om te kunnen functioneren in het kader van het WSNS-beleid. Anderzijds is door het WSNS-beleid adaptief onderwijs, ofwel: gedifferentieerd onderwijs, noodzakelijk geworden. Immers, door het project verblijven (meer) zorgleerlingen in het reguliere basisonderwijs en is adaptief onderwijs een ‘must’ geworden, wil de leerkracht aan de behoefte van alle leerlingen kunnen voldoen.

Gezien de geschiedenis van het begrip ‘adaptief onderwijs’ wekt het geen verbazing dat heden ten dage over het begrip ‘adaptief onderwijs’ verschillende opvattingen bestaan. Er zijn er die denken dat adaptief onderwijs vooral betrekking heeft op zorgleerlingen. Anderen zien adaptief onderwijs voor de hele klas als doel en vinden dat ook betere leerlingen baat hebben bij adaptief onderwijs.

 

Het Procesmanagement WSNS ondersteunde de invoering van het WSNS-beleid en ontwikkelde zogenaamde WSNS-standaards. Door adaptief onderwijs in de klas zouden meer kinderen dan vroeger in het reguliere basisonderwijs moeten kunnen blijven. In de tweede helft van de jaren '90 werden de standaards ingewisseld voor kenmerken en werd 'adaptief' tot 'omgaan met verschillen' in de klas omgedoopt. In die tijd kregen drie psychologische basisbehoeften steeds meer aandacht en werd de roep om zorgverbreding groter.

Luc Stevens stelt dat adaptief onderwijs moet voldoen aan een drietal basisbehoeften van leerlingen: relatie, competentie en autonomie.

* Relatie: welkom zijn. Kinderen ervaren dat ze erbij horen, mee mogen doen en dat anderen met hen willen spelen en werken. Het gevoel van relatie wordt versterkt als kinderen invloed hebben op de manier waarop er met hen wordt omgegaan.

* Competentie: voor vol worden aangezien. Kinderen merken dat ze capabel en voor hun taak berekend zijn. Ze leveren prestaties en krijgen daarvoor waardering van anderen. Leren wordt betekenisvoller als kinderen invloed hebben op wat en hoe ze leren.

* Autonomie: ruimte krijgen. Kinderen mogen zelf beslissingen nemen, keuzen maken en dragen verantwoordelijkheid voor hun initiatieven en activiteiten. Hun gevoel van autonomie wordt versterkt als zij zich betrokken weten bij de belangrijke zaken in hun leef- en leeromgeving.

Deze drie basisbehoeften samen bepalen het pedagogisch klimaat dat aan adaptief onderwijs ten grondslag ligt. Voor de docent die adaptief werkt, betekent dit dat hij zijn gedrag afstemt op deze basisbehoeften. Dat geldt zowel voor het didactisch en organisatorisch handelen als voor het pedagogisch optreden. APS (algemeen pedagogisch studiecentrum) stelt het volgende over adaptief onderwijs wat de kern goed weergeeft: Mensen moeten hun denken en doen zelf kunnen sturen om volwaardig deel te nemen aan de maatschappij. Zij dragen de verantwoordelijkheid voor zichzelf, voor anderen en voor hun omgeving. Kinderen kunnen dat op school al jong leren. Dat kan alleen als zij invloed hebben op het leven en het leren op school, als ze mede-eigenaar zijn van hun leren. Dat is de kern van Adaptief onderwijs: het ontwikkelen van zelfsturing. Van dit ideaal bestaan verschillende uitwerkingen, zowel op scholen als op onderwijsbegeleidingsinstituten.

 

Zelfstandig werken is bij uitstek geschikt voor adaptief onderwijs omdat leerlingen op eigen niveau en eigen tempo kunnen werken. Op die manier kun je als leerkracht goed inspelen op de verschillen tussen leerlingen. Tijdens het zelfstandig werken heb je als leerkracht de tijd om leerlingen extra instructie te geven of leerlingen die heel goed zijn uitdagende stof aan te bieden. Dit hoeft niet altijd actief. Je kunt ook van tevoren een plek hebben waar de goede leerlingen extra werk kunnen krijgen wanneer ze klaar zijn met het gewone werk. Wanneer er even geen leerlingen zijn voor extra instructie kun je van de gelegenheid gebruik maken om te kijken hoe het met de goede leerlingen gaat. Zaak is dat je de goede leerlingen wel voldoende uitdaagt, anders is de kans op problemen groot. Klassenmanagement is hierbij ook een belangrijk aandachtspunt. Het is niet handig als je, tijdens de extra instructie, constant gestoord wordt door leerlingen die vragen hebben over het extra werk. Bijvoorbeeld door een looproute die vlak langs de tafel loopt waar je extra instructie geeft.

Bovengenoemde speelt vooral in op de basisbehoefte autonomie. Leerlingen leren werken met planborden, zelfstandig werken en ze krijgen daarover verantwoordelijkheid. Dit bevordert ook meteen het verantwoordelijkheidsgevoel van de leerlingen en kun je ze daarop aanspreken wanneer werk niet gemaakt is. De basisbehoefte competentie houdt hier ook sterk verband mee. Het aanbieden van leerstof die leerlingen aankunnen geeft ze een fijn gevoel. Je kunt de leerlingen daar dan ook verantwoordelijkheid voor geven. Oftewel, ze kunnen zelf iets uitvoeren zonder daarbij de hulp van de leerkracht nodig te hebben. Hiervoor is vertrouwen van de leerkracht in de leerlingen heel belangrijk. Kinderen hebben meteen door wanneer je zegt iets uit handen te geven, maar eigenlijk zelf de controle wilt houden door bijvoorbeeld elke stap te controleren.

 

Niet alleen adaptief onderwijs binnen de klas werd noodzakelijk door het WSNS-beleid. Ook heeft het veel invloed gehad op het klassenmanagement.